Een variabele is een (meet)waarde van de installatie. Er zijn veel verschillende soorten variabelen mogelijk, een variabele kan bijvoorbeeld zijn: verbruikte hoeveelheid gas, softwareversie of temperatuur. 

Met Data-alarmering variabele kunt u instellen dat er een alarm wordt afgegeven wanneer een variabele boven of onder een bepaalde waarde komt. Volg de instructies hieronder om data-alarmering voor een variabele in te stellen.


1. Ga in het linkermenu naar Instellingen en klik daaronder op Installatietypes.

2. Klik op het tabblad Installatietypes.

3. Selecteer het installatietype waarvoor u data-alarmering wilt toepassen en klik op Instellingen.


4. Klik op het tabblad Variabelen.

5. Klik daaronder op het tabblad Data-alarmering variabelen.

6. Klik rechtsboven op Toevoegen.


7. Vul de benodigde gegevens in.

Variabele

Selecteer de variabele waarvoor u data-alarmering wilt instellen. U kunt (een deel van) de variabelenaam invullen in het Zoeken-veld om de variabele eenvoudig in de lijst te vinden.

Overschrijf in installatie

Data-alarmering variabelen worden standaard ingesteld per installatietype. Als u Overschrijf in installatie inschakelt, wordt deze data-alarmering variabele ook beschikbaar onder Instellingen Installaties Data-alarmering variabelen. U kunt de data-alarmering variabele daar aanpassen voor een specifieke installatie. Voor sommige installatietypes zijn de boven- en ondergrenswaarden namelijk niet hetzelfde voor alle installaties van een installatietype. Klik op de schuifregelaar onder Overschrijf in installatie om deze in te schakelen (naar rechts te verplaatsen). 

Ondergrens

Voer hier de ondergrenswaarde in voor de variabele.

Bovengrens

Voer hier de bovengrenswaarde in voor de variabele.

Keren boven grens

Vul hier in hoeveel opeenvolgende keren (meetmomenten) een variabele boven de bovengrens moet gaan om een alarm af te geven. 0 = geen bovengrensalarm

Keren onder grens

Vul hier in hoeveel opeenvolgende keren (meetmomenten) een variabele onder de ondergrens moet gaan om een alarm af te geven. 0 = geen ondergrensalarm

Keren tussen grenzen

Vul hier het aantal keren (meetmomenten) in dat de waarde tussen de ingestelde grenzen moet liggen totdat een alarm opgeheven mag worden. 0 betekent dat de waarde voorbij de ondergrens moet gaan om een bovengrensalarm op te heffen, en voorbij de bovengrens om een ondergrensalarm op te heffen.

Bovengrensalarm

Selecteer hier het alarmtype dat afgegeven moet worden als het aantal keren boven grens is bereikt.

Ondergrensalarm

Selecteer hier het alarmtype dat afgegeven moet worden als het aantal keren onder grens is bereikt.

8. Klik rechtsonder op Opslaan.


Voorbeeld

In het voorbeeld hieronder geeft de staafdiagram het Aantal starts per dag van pomp 2 aan. Onderaan de grafiek wordt met een blauwe lijn aangegeven wanneer de alarmmelding Pomp 2: te weinig starts/dag actief is geweest. In de afbeelding aan de rechterkant ziet u hoe deze alarmmelding in de Data-alarmering is ingesteld.


Op 29 augustus is het Aantal starts voor de eerste keer 0, dus onder de ondergrens. Vervolgens is op 30 augustus het Aantal starts wederom 0. Dat betekent dat het aantal starts twee keer onder de ondergrens zit en daarom wordt het Ondergrensalarm Pomp 2: te weinig starts/dag van kracht. Op 31 augustus is het Aantal starts 1. Keren tussen grenzen is ingesteld op 1, wat betekent dat als er 1 meetwaarde tussen de grenzen valt, het alarm weer opgeheven wordt. Daarom wordt het alarm vanaf dit moment weer opgeheven.



Doormeldingen inschakelen

Vorige | Volgende